Margriet Nienhuis-Folkers
Uitprobeersel: De digitale klok
Als je de digitale klok wil begrijpen is het handig om een tijdlijn te maken. Zoek een touw of een lint en plak er de cijfers 1 – 24 op, zodat je een tijdlijn krijgt van de dag. Leg hem dan ook als lijn neer; de tijd gaat namelijk vooruit!
Je kan allerlei oefeningen doen om de tijd te leren ervaren;
- loop langs de uren en vertel wat je doet; slapen, opstaan, naar school enz.
- leg bij de getallen voorwerpen van wat je doet; een bord bij het eten, een schrift bij school, een gymschoen bij je sport enz.
- Ervaar dat de dag 24 uren heeft!
Om de tijdlijn naar de klok te vertalen, maak je vervolgens van de tijdlijn twee cirkels, op elkaar/ over elkaar heen.
- Zo zie je opeens een gewone analoge klok, die bestaat uit 12 uren; in één dag maakt hij dus twee rondjes.
- Welke uren heten op de analoge klok hetzelfde? 1 uur = 13 uur enz.
- Ga steeds terug naar de tijdlijn; wat deed ik om 1 uur en wat deed ik om 13 uur?
Als je de uren begrijpt, kan je ook naar de halve uren en de minuten; ga dan terug naar de tijdlijn; waar zit 5.30? Neem er een gewone analoge klok bij om de wijzers op de goede tijd te zetten en wijs steeds aan dat de kleine wijzer aangeeft waar je bent op de tijdlijn. De grote wijzer geeft de minuten aan na het hele uur: 5.30: kleine wijzer na de 5 en de grote wijzer op 30 minuten. 17.45; kleine wijzer na de 17 (dus 5) en de grote wijzer op 45 minuten.
Veel succes!
Recente reacties